Door de afsluiting van de Zuiderzee is de aanvoer van vis slecht en vallen de vangsten tegen. Om de vissers te helpen, kunnen zij wat geld van de overheid ontvangen. Elke week mogen ze dit ophalen met een briefje van de Rijksdienst. Hier zie je de briefjes van Pieter Snel uit Bovenkarspel en zijn zoons, Jacob en Johannes. Zij vissen samen op hun boot, de BC9. Op de foto is deze te zien, liggend naast het schip dat zij gebruikten voor opslag.
Naast de verslechterde aanvoer van vis, zorgt de afsluiting voor nog een probleem. Het materiaal dat de vissers hebben, wordt nagenoeg waardeloos. Ze kunnen niet langer vissen op de Zuiderzee, maar voor de Noordzeevisserij is het materiaal niet geschikt. Denk daarbij aan schepen, netten, touwen, boeien... Omdat deze spullen nu niet meer gebruikt kunnen worden, verliezen de vissers veel geld.
In 1931 besluit de overheid dat de waardevermindering voor de vissers ook vergoed moet worden. De Zuiderzeesteunwet wordt daarom uitgebreid. Als vissers besluiten te stoppen met hun bedrijf, neemt de overheid de waardevermindering van hun materiaal voor zijn rekening. Bovendien kunnen de vissers hun spullen van tevoren laten beoordelen, zodat ze weten op welke vergoeding ze kunnen rekenen als ze stoppen en hun visvergunning inleveren.
Ook Pieter Snel is benieuwd hoeveel geld hij terug kan krijgen voor zijn spullen. Daarom laat hij ze vroegtijdig taxeren. Op de lijst staat precies welke materialen meetellen. Dat zijn er een heleboel! Zo krijg je een goed beeld van alles wat er nodig was om de visserij te beoefenen. Ook zijn stalen sloep, de BC9, staat erop. Uiteindelijk bepaalt de Rijksdienst dat de materialen van Pieter goed zijn voor een vergoeding van 2566 gulden.