Met de Zuiderzeesteunwet heeft de overheid een duidelijk doe voor ogen: mensen die hun baan verliezen moeten zo snel mogelijk een nieuw leven opbouwen. Een manier om dit te doen was door het betalen van opleidingen. Als belanghebbenden een opleiding gingen volgen, konden ze de kosten helemaal of gedeeltelijk vergoed krijgen, afhankelijk van hun situatie. Het geld kon gebruikt worden voor schoolgeld, speciale kleding of schoolbenodigdheden en reis- of verblijfskosten.
Toch blijkt dat de vissers en andere belanghebbenden weinig interesse hebben in deze hulp. Na jaren op het water te hebben gewerkt, hebben ze geen zin om voor een nieuwe baan te leren. Ze zijn te gewend aan het leven als visser, zelfstandig werkend in de buitenlucht.
De onwilligheid om een nieuwe opleiding te volgen, wordt ook duidelijk in deze archiefstukken. Het zijn brieven die in mei 1926 zijn geschreven door de Plaatselijke Commissie in Hoorn. Deze commissie had de taak om te kijken hoe het in de lokale gemeenschap ging. Wat ze daar ontdekten, werd doorgestuurd naar de landelijke adviesraad.
In de eerste brief wordt duidelijk hoe de vissers in Hoorn denken over omscholing. “Veel ambitie voor leeren is hier in Hoorn onder de visschers niet...”, zo wordt er genoteerd. De tweede brief laat zien dat er ook geen interesse is voor de tuinbouwopleiding. Het eindoordeel is duidelijk: “Zolang de visschers kunnen blijven visschen, zal er bijna geen een wat anders aan de hand nemen.”