Vanaf het moment dat de plannen voor de Afsluitdijk zijn goedgekeurd, wordt het voor de mensen in de havenplaatsen rond de Zuiderzee duidelijk: de visserijcultuur zal verdwijnen. Het zoute water zal door de afsluiting langzaam zoet worden, waardoor veel vissen zullen verdwijnen. Mensen moeten ander gaan werk zoeken. De tijd van drukte in de havens is voorbij. Met dit verdrietige idee in hun achterhoofd, worden er veel gedichten en liederen geschreven.
In de Enkhuizer Courant van 27 maart 1928 verschijnt zo’n gedicht, met de titel ‘Haring-Drukte’. Het is geschreven door S. de Jong. Wie deze persoon precies is, weten we helaas niet, maar waarschijnlijk woonde hij in Enkhuizen.
Het gedicht voert je mee naar de haven van Enkhuizen, nog voor de afsluiting. Het is er druk en levendig. De Jong schrijft over de drukte op de markt en de visrokerijen. Er wordt bovendien hard gewerkt, mensen vissen, lossen, wegen en sjouwen. Het gedicht eindigt met een somber vooruitzicht voor de toekomst:
Dan is d’ haringvangst hier over,
Wordt de beug op zij gezet,
Want op het IJsschelmeer, daar van je
Haring, maar dan .... achter ‘t net.