Op 29 januari 1635 werd in de vergadering van het stadsbestuur van Medemblik een brief voorgelezen. Hierin staat dat het eiland Curaçao door de West-Indische Compagnie (WIC) op Spanje is veroverd. Het eiland leverde de compagnie etenswaren, verfhout, zout, paarden en vooral een goede haven.
Curaçao was voor Nederland en de WIC een ideale uitvalsbasis om schepen van de Spaanse koning aan te vallen. Het lag strategisch ten opzichte van het Amerikaanse vaste land en bestaande handelsroutes.
De brief maakt duidelijk dat de verdediging van Curaçao geld kostte, veel geld. Omdat de WIC dit geld niet had, deed ze een beroep op de regering in Den Haag.
Medemblik was aandeelhouder van de WIC en had een stem in de Staten van Holland. Daarmee had de stad ook invloed in Den Haag.
In het midden van de zeventiende eeuw groeide Curaçao uit tot een belangrijke markt voor slaafgemaakten. Nederlandse schepen brachten slaafgemaakten van Afrika naar het eiland. Daar werden zij doorverkocht aan plantage-eigenaren in Spaanse, Engelse en Franse kolonies. Voor andere slaafgemaakten was Curaçao het eindstation. Want ook op het Nederlandse eiland waren plantages.