In de achttiende eeuw hebben in Westfriesland enkele ex-slaafgemaakten geleefd. Tabo Jansz was er daar een van. Hij woonde als bediende bij Adriaan van Bredehoff, een bewindhebber van de West-Indische Compagnie.
Van Bredehoff liet na zijn overlijden in 1733 een bedrag van 12.000 gulden aan Tabo na. Daarmee wilde hij zijn ‘swarte jongen’ in staat stellen om koopman te worden. Kort na de dood van de regent trouwde Tabo met Welmetje Bakkers en begon hij een tabakswinkeltje in Oosthuizen.
In 1734 werd Tabo lid(maat) van de gereformeerde kerk. Hij deed zijn geloofsbelijdenis in Hoorn. In het lidmatenregister staat hij ingeschreven als Adriaan de Bruin alias Tabo. De voornaam Adriaan verwijst naar zijn vroegere meester, de achternaam verwijst naar zijn huidskleur.
Helemaal vrij werd Tabo na de dood van zijn meester niet. Hij kon namelijk niet vrijelijk beschikken over het geld dat hem was nagelaten. Van Bredehoff had ervoor gezorgd dat Adriaan permanent onder voogdij stond van twee administrateurs. Deze situatie zorgde voor een conflict toen hij in 1753 schulden van zijn tabakswinkel wilde voldoen uit de nalatenschap. De administrateurs waren hier niet mee eens en de zaak kwam voor het gerecht. Adriaan won de zaak maar werd geen economisch zelfstandige man.