Deze bron beschrijft de rekening en verantwoording van het uitrusten van twee oorlogsschepen door de stede Grootebroek in 1568. Ze werden uitgerust “jegens den rebellen ende vianden vande Conincklycke Majesteijt (Filips II)”.
Op bevel van Alva werd eerst een klein scheepje uitgerust met zo’n 25 man aan boord. De kapitein was Gerrit Meynertszoon. Verder waren er een paar busschieters, een bottelier, een tromslager, negentien matrozen en een scheepsjongen aan boord. Dit scheepje heeft niets tegen de watergeuzen uitgericht. Eerst werd het door een oorlogsschip uit Enkhuizen aangevaren, en op 28 juli zonk het tijdens een storm.
Hierna werd een veel groter schip uitgerust, “Het Vliegende Hardt”. De kapitein was weer Gerrit Meynertszoon en er waren nu zo’n 60 man aan boord. De hoogbootsman van dit schip was Volckert Janszoon Cattendyck, die later naar de watergeuzen overliep, aan veel plundertochten meedeed en zijn leven aan de galg eindigde. Ook dit tweede schip zonk op de Zuiderzee tijdens een storm zonder ooit te hebben gevochten.