In de achttiende eeuw werd Westfriesland drie keer door een grote uitbraak van de veepest getroffen. Het sterftecijfer onder runderen was enorm. Zo stierven in het jaar 1745 meer dan 54.300 beesten in het Noorderkwartier van Holland. Dat komt neer op 70% van de totale veestapel. Als een koe eenmaal ziekteverschijnselen vertoonde, ging zij meestal binnen tien dagen dood.
Als gevolg van een veepestepidemie daalden de inkomsten van boeren en landeigenaren. Soms waren zij niet meer in staat om belastingen te betalen en verviel hun grondbezit aan de overheid. Daarnaast moesten boeren investeren in een nieuwe veestapel.
In 1769 sloeg de veepest opnieuw toe. Om te voorkomen dat het virus Westfriesland zou bereiken, werd in de rechtsgebieden van Hoorn, Enkhuizen en Medemblik een tijdelijk invoerverbod van rundvee ingesteld. Deze maatregel gold voor de maanden mei en juni. Op overtreding van het verbod stond een boete van 2.000 gulden.