Westfriesland en polders
De Fransen zeggen poldèr, maar het is toch echt een Nederlands woord. Wat is het eigenlijk, een polder? Het is een gebied dat door een of meer waterkeringen wordt omgeven en waarvan de waterstand kunstmatig wordt geregeld. Veel mensen denken dan aan de Beemster of de Schermer. Terecht, al zijn dit wel polders van een bijzondere soort. Ooit waren dit namelijk grote binnenmeren, met een oppervlakte van duizenden hectaren. Ze zijn in de zeventiende eeuw drooggemalen met behulp van watermolens. Zo’n polder heet een droogmakerij!
Duizend jaar geleden
De meeste Westfriese polders waren nooit een binnenmeer. Want toen hier zo’n duizend jaar geleden de eerste nederzettingen werden gesticht, lag onze regio nog ruim boven de zeespiegel. Drassig was het wel, want de bodem bestond vooral uit veen. Daarom legden de eerste bewoners al een netwerk van dijken en sloten aan. Hiermee konden ze wateroverlast van naburige dorpen tegenhouden of overtollig water naar zee afvoeren.
Onder de zeespiegel
De oudste vermelding van een Westfriese polder staat in een document uit 1320. Daarin staat dat de Kaagpolder bij Wervershoof (“die polre van ’s Heren Hugen Coech”) zijn eigen dijken moet onderhouden. Belangrijke binnendijken als de Zwaagdijk en de Blokdijk waren er in 1320 al, net als veel afwateringssloten. Overtollig polderwater ging via sluizen in de Westfriese Omringdijk naar zee. De eeuwenlange ontwatering had een keerzijde: het maaiveld daalde bijna overal tot onder het niveau van de zeespiegel.
Watermolens
Vanaf 1450 waren steeds vaker watermolens nodig om de voeten droog te houden. Soms werkte een groot gebied daarbij samen, zoals Het Grootslag en de Vier Noorder Koggen. Een enkel dorp kon het wel alleen af, zoals Schellinkhout. Vanaf 1600 had men het kunstje zo goed onder de knie, dat zelfs binnenmeren werden aangepakt. Om te beginnen met de Wogmeer (1609) en de Baarsdorpermeer (1624).